woensdag 22 september 2010

Wat verraden de brieven van D.U.A.? (3) – Een enorm risico

De brieven van de mysterieuze D.U.A., wellicht Arsène Goedertier, behoren tot de weinige betrouwbare getuigenissen in deze zaak. Maar verraden ze ook iets over de afperser? Met de derde brief neemt D.U.A. een enorm risico.

Monseigneur,

Wij hebben kennis genomen van uw antwoord in de krant van 25 mei en nemen goed nota van uw verplichtingen. Kom ze nauwgezet na en wij zullen de onze nakomen.

Gelieve hierbij ingesloten het ontvangstbewijs te vinden van het depot van de Sint-Jan, waar het tot uw beschikking blijft.

Binnen drie dagen zullen wij u het adres geven van de persoon waaraan u het pakje dat onze commissie bevat, zult moeten overhandigen, overeenkomstig met onze vorige aanwijzingen.

Gelieve het nodige te doen opdat het verzegelde pakje onmiddellijk aan de aangeduide persoon wordt overgebracht.

Vanaf het moment dat wij de biljetten zullen hebben gewisseld, zullen wij u aanduiden waar u de R.R. zult vinden en de zaak zal gesloten zijn.

Om alle moeilijkheden te vermijden verplichten wij u het stilzwijgen te bewaren over de teruggave van de S.J.

Gelieve, Monseigneur, de verzekering van onze bijzondere hoogachting te aanvaarden.

D.U.A.

Eindelijk komt er schot in de zaak. In La Dernière Heure van 25 en 26 mei liet het gerecht, dat zich als de bisschop voordeed, weten akkoord te gaan met de voorwaarden van D.U.A. Drie dagen later, op 28 mei, toch al ruim anderhalve maand na de diefstal, wordt in Brussel het antwoord van D.U.A. afgestempeld.

Dat dit opnieuw in Brussel gebeurt, is geen toeval, blijkt uit de inhoud van de envelop. Bij de brief zit een biljet van het bagagedepot van het Noordstation in Brussel. Daar zal de bisschop het paneel Johannes de Doper vinden. Het biljet dateert eveneens van 28 mei. Volgens de stempel heeft iemand daar die dag om 8 uur 's morgens een pak afgegeven.

D.U.A. neemt hier een enorm risico door de brief zo kort nadien te versturen. Meteen na ontvangst van de brief kan men het stationspersoneel namelijk vragen hoe de persoon eruit zag die het pak heeft afgegeven. Ofwel is D.U.A. zich niet van dit risico bewust en dan is hij naïef. Ofwel is hij er zich wel van bewust, en dan kan dit drie zaken betekenen. Eén, D.U.A. is bereid het risico te nemen, hij gelooft in zijn kansen. Twee, D.U.A. heeft er op de een of andere manier voor gezorgd dat een eventuele herkenning door het stationspersoneel niet naar hem leidt. Of drie, D.U.A. vertrouwt op het woord van de bisschop en gaat ervan uit dat alle opsporingen gestaakt zijn – wat ook als naïviteit kan worden bestempeld.

Dat er schot in de zaak komt, blijkt ook uit de lengte van de derde brief: nauwelijks acht zinnen. Wat een contrast met de eerste twee brieven, waar soms meer een redenaar dan een afperser aan het woord was. D.U.A. heeft het akkoord van de bisschop op zak en vindt het niet meer nodig om met behulp van gezwollen frasen op Coppieters in te praten.

D.U.A. lijkt zelfs zo overtuigd van de medewerking van de bisschop dat hij alle dreigementen achterwege laat. Geen spoor meer van de "automatische vernietiging" bij een weigering, van de "afgesneden stukken" van Johannes de Doper, van het met de dag groeiende gevaar op "beschadiging", van de "verschrikkelijke mogelijkheden" die zich aandienen omdat slechts één persoon weet waar De Rechtvaardige Rechters zich bevindt, van de mensenlevens die in gevaar komen als iets uitlekt over de onderhandelingen. We zagen in de tweede brief al dat D.U.A. niet echt lijkt te durven en hooguit fluwelen duimschroeven bovenhaalt, hier zijn de duimschroeven helemaal verdwenen en blijft alleen het fluweel nog over.

Alleen in de tweede zin verwijst D.U.A. heel even naar die dreigementen, maar zeer onrechtstreeks: kom uw verplichtingen na en wij zullen de onze nakomen. Op het eind wijst hij de bisschop nog even op de "verplichting" om de onderhandelingen geheim te houden maar dat is alleen maar "om alle moeilijkheden te vermijden" – in de vorige brief hingen er nog mensenlevens van af als iets uitlekte!

Zonder al die dreigementen valt het commerciële taalgebruik die we in de vorige brieven al zagen, des te meer op: beide partijen moeten hun verplichtingen nakomen, Johannes de Doper komt in het Noordstation "ter beschikking" van de bisschop (net zoals D.U.A. in de eerste brief de twee gestolen panelen "ter beschikking" had), het losgeld wordt andermaal verbloemd tot "commissie", en na teruggave van De Rechtvaardige Rechters zal "de zaak gesloten zijn".

Zakelijkheid, efficiëntie troef in deze brief. Alleen lijkt het dan vreemd dat D.U.A. nog niet meteen het adres van tussenpersoon noemt. Weer een tussenstap. Het getuigt opnieuw niet van een stevige organisatie.

De derde brief bevestigt nog iets interessants over de bergplaats van De Rechtvaardige Rechters. Net zoals in de eerste brief kondigt D.U.A. aan dat hij na het incasseren van zijn losgeld de plaats zal aanduiden en dat de bisschop het paneel daar zal vinden (in de eerste brief: "zou kunnen terugnemen") – de bewoordingen in beide brieven zijn bijna identiek. Het versterkt de indruk dat paneel van De Rechtvaardige Rechters zich op het moment dat hij de brieven schrijft, al in zijn bergplaats bevindt.

Sinds 8 september 2010 leggen we enkele maanden lang de afpersingsbrieven van D.U.A. onder de loep. Het volgende bericht verschijnt op 6 oktober 2010.

woensdag 15 september 2010

Wat verraden de brieven van D.U.A. (2) – De duimschroeven

De brieven van de mysterieuze D.U.A., wellicht Arsène Goedertier, behoren tot de weinige betrouwbare getuigenissen in deze zaak. Maar verraden ze ook iets over de afperser? In de tweede brief draait D.U.A. de bisschop fluwelen duimschroeven aan. (Onderaan vindt u de volledige versie van de brief.)

Op de eerste brief van D.U.A. hadden bisschop en gerecht afwijzend gereageerd. "D.U.A. voorstel overdreven", hadden ze in La Dernière Heure van 14 en 15 mei 1934 laten publiceren, verborgen tussen de zoekertjes. Enkele dagen later, op 19 mei, arriveert de tweede brief. Die was nu afgestempeld in Brussel. Antwerpen, Brussel: D.U.A. is duidelijk een mobiel persoon.

De bisschop krijgt nog vijf dagen om te antwoorden (al vergeet D.U.A. het woord "réponse" te schrijven, een fout in een toch wel heel belangrijke zin). Als hij dan niet op zijn eisen ingaat, zal D.U.A. hem "enkele afgesneden stukken" van Johannes de Doper toesturen. Over het losgeld valt niet te onderhandelen. En geheimhouding blijft cruciaal. Haast blijft geboden want "elke gepasseerde dag [vermindert] de middelen om de voorwerpen te conserveren." Op een tweede blad kent D.U.A. de bisschop een commissie van 5 procent toe.

Het valt meteen op dat D.U.A. dezelfde plechtige, beleefde toon uit de eerste brief aanhoudt, ondanks de weigering van de bisschop. De gezwollen frases zijn niet te stelpen, de tweede brief is bijna even lang als de vorige.

Maar de inhoud wordt venijniger. D.U.A. draait de duimschrijven aan. Hij dreigt Johannes de Doper te verminken. In de eerste brief kreeg de bisschop nog twee weken, nu nog maar vijf dagen – het geduld raakt op. Opvallend: het is Johannes de Doper waarvan hij stukken wil snijden, niet De Rechtvaardige Rechters. Misschien omdat hij wil beginnen met het volgens hem minst waardevolle paneel (zie eerste brief). Maar het is ook mogelijk dat hij op dat moment niet meer bij De Rechtvaardige Rechters kan, en na die fameuze zin in de eerste brief (dat "de plaats waar het kostbaarste van de twee werken rust, inderdaad slechts door EEN persoon gekend is") is dat niet onwaarschijnlijk.

In de eerste brief waren de dreigementen nog vaag, nu is D.U.A. zeer concreet. Maar hij wacht met de duimschroeven tot het einde: net zoals in de vorige brief wil hij blijkbaar eerst op de bisschop inpraten en denkt hij dan pas aan dreigen. In begin van de brief dreigt hij wel even, maar in bedekte termen: elke dag uitstel "[vermindert] de middelen om de voorwerpen te conserveren". Dat is een echo van de voorlaatste paragraaf uit de eerste brief ("elke verloren dag verhoogt het gevaar op beschadiging van de schilderijen"). Opnieuw bouwt D.U.A. een tussenstap in: de beschadiging gebeurt niet automatisch, alleen het gevaar verhoogt, de middelen om het gevaar te bezweren verminderen. Het is hier wel iets actiever geformuleerd: iemand heeft voorlopig nog de middelen om De Rechtvaardige Rechters te vrijwaren.

In de vorige brief formuleerde D.U.A. drie dreigementen, nu voegt hij daar een vierde aan toe. Als iets uitlekt over de onderhandelingen "[kunnen] mensenlevens ervan afhangen." Een verwijzing naar de "verschrikkelijke mogelijkheden" als gevolg van het feit dat slechts één persoon de bergplaats van De Rechtvaardige Rechters kent? D.U.A. is hier in elk geval zeer concreet: er dreigt levensgevaar voor een of meerdere personen. Maar tegelijk is hij zeer vaag: hoe kan het uitlekken van de onderhandelingen leiden tot de dood van iemand? En weer die tussenstap. Hij schrijft niet: er hangen mensenlevens van af. Wel: er kunnen mensenlevens van afhangen.

Een van de meest frapperende zaken in deze tweede brief vind ik iets wat lijkt te ontbreken. Het grote dreigement in de eerste brief – hij begint er zelfs mee – is dat slechts één persoon de bergplaats van De Rechtvaardige Rechters kent ("Daar heeft u de enige zaak die u moet interesseren, want ze draagt verschrikkelijke mogelijkheden in zich.") In de tweede brief geen enkel spoor van dat dreigement.

De duimschroeven maken indruk. Maar wie goed leest, ziet dat D.U.A. zijn eigen positie ondergraaft en zich al meteen in allerlei bochten te gaan wringen: hij probeert het njet van de bisschop te omzeilen door te zeggen dat het niet duidelijk genoeg is. Welk voorstel vindt de bisschop overdreven: het losgeld of de seponering? Alsof D.U.A. de bisschop meteen het voordeel van de twijfel wil geven en de uitvoering van de dreigementen uit de vorige brief nog even op zak houdt. Alsof hij niet durft te doen waarmee hij dreigt. De "automatische vernietiging" bij weigering door de bisschop is hier veraf. De tussenstappen waar we het daarnet over hadden, wijzen ook in die richting. De duimschroeven zijn met fluweel bekleed.

D.U.A. zet het commerciële taalgebruik uit de eerste brief verder. Daarin suggereerde hij al dat hij geen dief was en eiste hij niet de betaling van 1 miljoen. Nee, D.U.A. "beschikte" enkel over de panelen en hij vroeg om een "gratificatie", een bonus, een beloning, van 1 miljoen "ter beschikking te stellen" na "aflevering" van het eerste paneel. Hier zegt met zoveel woorden dat hij de afpersing "bijna als een commerciële zaak" behandelt", rekent hij de bisschop voor dat de "commissie" slechts 5 procent bedraagt van de werkelijke waarde van elk van de panelen afzonderlijk (hier spreekt D.U.A. zichzelf even tegen want volgens de eerste brief is De Rechtvaardige Rechters kostbaarder dan Johannes de Doper) en kent hij de bisschop zelfs een "bonus", een "commissie" van 5 procent toe. D.U.A. stipt even aan dat de gestolen panelen "inderdaad aan derden toebehoren." Men ging er toen van uit dat de panelen eigendom waren van de Belgische staat, al bestond daar discussie over. De onderliggende gedachte lijkt hier: wij zijn beiden geen eigenaar van de panelen, we hebben beiden recht op een commissie van 5 procent voor ons aandeel in de zaak.

Dat commerciële taalgebruik kan wijzen op cynisme bij D.U.A. Maar het past evengoed in de ontwijkende manoeuvres die D.U.A. voortdurend uitvoert. De afperser durft niet te zeggen waar het op staat. We zagen in dat verband al de gezwollen frases, het uitstel van de dreigementen tot het einde van de brief, de formulering met tussenstappen en het voordeel van de twijfel die hij de bisschop gunt. Zelfs de meest dreigende zin, die over de afgesneden stukken van Johannes de Doper, heeft veel weg van een hink-stap-sprong: "zullen wij ons verplicht zien", "ten einde (u) aan te zetten tot de oplossing", "wij zullen nadien zien of er aanleiding is om in die zin voort te gaan."

D.U.A. noemt de diefstal van de Lam Godspanelen "de grootste zaak die bekend is in dit genre." Dit kan bedoeld zijn om de bisschop nog meer onder druk te zetten: de zaak krijgt ruime aandacht in binnen- en buitenlandse kranten, als de bisschop niet ingaat op de eisen, zullen de kranten hem aan de schandpaal nagelen (zie brief 1: "We weten al te goed dat de artistieke en wetenschappelijke wereld zich zou oprichten van verontwaardiging.") Maar met zo'n omschrijving zet D.U.A. natuurlijk ook een flinke pluim op zijn eigen hoed.

Tot slot nog een interessant detail in de tweede zin: "U zult zeker voorzien hebben dat…" D.U.A. is overtuigd van de intelligentie van de bisschop ("komaan, monseigneur, een verstandig man als u weet toch dat…"). Hij klinkt zelfs zeer overtuigd, iets verderop heeft hij "de vaste overtuiging dat u ertoe zult worden gebracht onze voorwaarden integraal te aanvaarden." In de eerste brief had hij ook al zoiets gezegd: "Als u onze voorwaarden aanvaardt, iets waaraan we niet willen twijfelen (…)." Kent hij de bisschop dan persoonlijk?

Monseigneur,

Wij hebben zopas kennis genomen van uw antwoord via de krant. U zult zeker voorzien hebben dat het ons slechts weinig dichter bij de oplossing zou brengen, helemaal uit het oog verliezend dat elke gepasseerde dag de middelen vermindert om de voorwerpen te conserveren.

De voorgestelde voorwaarden bevatten twee duidelijk verschillende delen: de commissie en de definitieve seponering van de zaak. Uw antwoord laat de deuren wijdopen voor beide kwesties. Wij willen geloven dat het in hoofdzaak het bedrag van de commissie is dat u overdreven vindt. Laten wij dus met dit interessante punt beginnen.

Onze aanspraken komen nauwelijks aan 5 procent van de waarde van de twee panelen afzonderlijk genomen. Maar hun waarde wordt meer dan dubbel zo hoog door het feit dat ze bij hun terugkeer het veelluik tot een ongeëvenaard geheel zouden vervolledigen. Ook mag u niet uit het oog verliezen dat de voorwerpen waarover wij onderhandelen de kostbaarste zaken vormen die op de wereld bestaan. En het is duidelijk dat wij ons allen rekenschap moeten geven van die waarheid. En in naam van die zaak hebben wij de vaste overtuiging dat u ertoe zult worden gebracht onze voorwaarden integraal te aanvaarden, want ze zijn helemaal niet overdreven in vergelijking met wat wij u zullen aanbieden. Wij kunnen dus helemaal niet terugkomen op het voorgestelde bedrag en u zult groot ongelijk hebben langer uitvluchten te zoeken.

Wij stellen er prijs op dat niets ooit uitlekt van onze betrekkingen, mensenlevens kunnen ervan afhangen en het is daarom dat wij de definitieve seponering van de zaak eisen.

Wij zullen nog vijf dagen wachten, om uw te lezen op onze eerste voorstellen (sic). Eenmaal deze termijn gepasseerd, zullen wij ons verplicht zien – ten einde (u) aan te zetten tot de oplossing – u enkele afgesneden stukken van de Sint-Jan te zenden en wij zullen nadien zien of er aanleiding is om in die zin voort te gaan. Er is geen andere uitweg.

Wij durven u dus aan te sporen opnieuw stappen te doen bij de bevoegde autoriteiten. Er zal hen moeten worden aangetoond dat wij alleen een vlugge en definitieve oplossing aanbrengen voor de grootste zaak die bekend is in dit genre en dit tegen een in verhouding minieme commissie.

Wij wachten op uw antwoord langs dezelfde weg, binnen vijf dagen vanaf de ontvangst van deze brief.

Ondertussen bieden wij u, Monseigneur, de verzekering van onze bijzondere hoogachting aan.

D.U.A.


(tweede blad)

Monseigneur,

Aangezien wij deze zaak bijna als een commerciële zaak behandelen, en de voorwerpen inderdaad aan derden toebehoren, is het maar rechtvaardig u een bonus toe te kennen , een commissie van 5 procent, waarover u vrij kunt beschikken.

D.U.A.

Sinds 8 september 2010 leggen we enkele maanden lang de afpersingsbrieven van D.U.A. onder de loep. Het volgende bericht verschijnt op 22 september 2010.


woensdag 8 september 2010

Wat verraden de brieven van D.U.A.? (1)

De komende maanden leggen we de afpersingsbrieven van de mysterieuze D.U.A. onder de loep, de brieven die wellicht door Arsène Goedertier naar bisschop Coppieters zijn gestuurd. Ze behoren tot de weinige betrouwbare getuigenissen in deze zaak. Maar vertellen ze ook iets over de afperser? Verraden ze iets over het motief? Over de bergplaats van De Rechtvaardige Rechters? Vandaag de eerste brief. (Onderaan vindt u telkens de volledige versie van de brief.)

"Monseigneur, Wij hebben het voorrecht u te laten weten dat wij over de twee schilderijen van Van Eyck beschikken, die uit de hoofdkerk van uw stad zijn geroofd." Zo begint de afpersing in de grootste kunstroofzaak van de 20e eeuw. De eerste brief wordt op 30 april 1934 verstuurd vanuit Antwerpen, dat is bijna drie weken na de diefstal. Hij is, net zoals alle volgende, in het Frans geschreven, met veel taalfouten (het lijkt soms meer Vlaams dan Frans), op een schrijfmachine, met veel tikfouten, en ondertekend met de hoofdletters D.U.A.

In deze brief laat D.U.A. weten dat hij over de twee gestolen panelen beschikt. Eerst wil hij Johannes de Doper terugbezorgen. Vervolgens wil hij 1 miljoen Belgische frank ontvangen, daarna bezorgt hij De Rechtvaardige Rechters terug. De bisschop moet de onderhandelingen geheim houden en het onderzoek naar de diefstal laten stopzetten. Het antwoord wil D.U.A. lezen als zoekertje in de krant La Dernière Heure van 14 en 15 mei. Als de bisschop niet op zijn eisen ingaat, dan leidt dat "automatisch" tot "de definitieve en onherstelbare vernietiging." Meer nog, "elke verloren dag verhoogt het gevaar op beschadiging van de schilderijen."

Het eerste wat opvalt is dat D.U.A. niet zegt dat hij de dief is, alleen dat hij over de gestolen panelen "beschikt" ("nous disposons"). Hij wil niet uitleggen hoe de buit bij hem is terechtgekomen maar "het is op zo’n verwarde wijze gebeurd dat de plaats waar het kostbaarste van de twee werken rust, inderdaad slechts door EEN persoon gekend is. Daar heeft u de enige zaak die u moet interesseren, want ze draagt verschrikkelijke mogelijkheden in zich."

Al in derde zin van deze eerste brief voelt D.U.A. de behoefte iets los te laten over de plaats waar het paneel De Rechtvaardige Rechters "rust" ("repose") – alsof hij zich nauwelijks kan bedwingen. Slechts één persoon kent de bergplaats, en "une" staat in kapitalen, de enige keer in de hele briefwisseling dat hij hoofdletters gebruikt (op de ondertekening na). De zin is zo opgebouwd dat er een verband is: het is doordat de verwerving verward verliep, dat slechts één persoon de bergplaats kent. Met andere woorden: het was misschien niet echt de bedoeling dat slechts één persoon de bergplaats kende – het geeft niet meteen een indruk van stevige organisatie.

Het is ook de bergplaats van slechts één paneel, De Rechtvaardige Rechters. Als dit klopt, dan bevinden de twee panelen zich op 30 april, wanneer de brief vertrekt, zich al niet meer op dezelfde plaats. En het impliceert ook dat de bergplaats van Johannes de Doper door meerdere personen is gekend.

Dat slechts één persoon weet waar De Rechtvaardige Rechters zich bevindt, houdt "verschrikkelijke mogelijkheden" in. De meest waarschijnlijke interpretatie is dat het leven van die persoon in gevaar is (ik zie niet zoveel andere mogelijkheden die "verschrikkelijk" zijn). Dat die persoon D.U.A. zelf is, staat er overigens niet expliciet bij.

De enige taak van een afpersingbrief is kenbaar te maken wat de eisen zijn en wat er gebeurt als op de eisen niet wordt ingegaan. We kunnen niet zeggen dat D.U.A. zich tot die essentie beperkt. Hij heeft veel woorden nodig. De brief hangt scheef van de gezwollen frases. Dat valt vooral op in de passage waarin hij de bisschop op zijn verantwoordelijkheid wijst – ook zonder die passage zal Coppieters wil beseffen dat hij voor een loodzware keuze staat.

D.U.A. komt ook niet meteen terzake. Eerst wil hij iets kwijt over de "verwarde" verwerving van de panelen en de bergplaats die slechts één persoon kent. Pas in de derde paragraaf ontvouwt hij zijn eisen. En pas helemaal op het einde van de brief dreigt hij met "beschadiging" en "vernietiging", zonder duidelijk te maken hoe dat precies zal gebeuren. Zo concreet zijn geldeisen zijn, zo vaag blijven zijn dreigementen.

D.U.A. uit eigenlijk drie dreigementen in deze brief: slechts één persoon kent de bergplaats van De Rechtvaardige Rechters, uitstel betekent beschadiging van beide panelen, en weigering betekent vernietiging van beide panelen. Als de volgorde in de brief een indicatie is van het belang dat D.U.A. aan elk van de dreigementen hecht, dan zou je kunnen besluiten dat hij het eerste dreigement veel belangrijker vindt; hij benadrukt het trouwens nog eens: "Daar heeft u de enige zaak die u moet interesseren." Met andere woorden: het risico dat voortvloeit uit het feit dat slechts één persoon de bergplaats kent, is veel groter dan de mogelijke "beschadiging" en "vernietiging." Betekent dit dat het leven van die persoon echt in gevaar is? Of dat hij het toch niet echt meent met die "beschadiging" en "vernietiging"? Hij lijkt trouwens zijn dreigement van "beschadiging" al meteen te ondergraven door de bisschop nog eens veertien dagen de tijd te geven om te antwoorden; de diefstal is ook al negentien dagen oud (wat natuurlijk niet betekent dat het paneel zich al negentien dagen in zijn bergplaats bevindt).

Handelt D.U.A. alleen? Nergens komt de ik-persoon voor, de brief heeft het alleen maar over "wij". Dat hoeft nog niets te betekenen natuurlijk. Het kan een stijlfiguur zijn, er kunnen inderdaad medeplichtigen zijn, of D.U.A. bluft gewoon. Maar dat hij benadrukt dat de ene bergplaats slechts door één persoon is gekend, impliceert natuurlijk wel dat er anderen bij betrokken zijn, anderen die de bergplaats niet kennen.

Dat het grootste deel van het losgeld in biljetten van 10.000 frank betaald moet worden, is ook opmerkelijk. Niet iedereen kan zomaar dit soort biljetten uitgeven of wisselen. Is D.U.A. hier onvoorzichtig? Laat hij hier doorschemeren zich goed thuis te voelen in de financiële wereld (Goedertier had een bankkantoor)?

Elk woord van D.U.A. moet uiteraard met een flinke korrel zout genomen worden. Er staat niet noodzakelijk wat er staat. Het kan zijn dat D.U.A. zichzelf soms verraadt, maar het is evengoed mogelijk dat hij ons bewust een bepaalde richting uitstuurt en misschien zelfs op het verkeerde been zet. Hier is iemand aan het woord die zo vlug mogelijk geld wil en daarvoor van alles schrijft, verzonnen of niet.

Monseigneur,

Wij hebben het voorrecht u te laten weten dat wij over de twee schilderijen van Van Eyck beschikken, die uit de hoofdkerk van uw stad zijn geroofd.

Wij oordelen dat het verkieslijk is u niet uit te leggen door welke wederwaardigheden wij in het bezit van die juwelen zijn gekomen. Het is op zo’n verwarde wijze gebeurd dat de plaats waar het kostbaarste van de twee werken rust, inderdaad slechts door EEN persoon gekend is. Daar heeft u de enige zaak die u moet interesseren, want ze draagt verschrikkelijke mogelijkheden in zich.

Wij stellen u voor u de twee schilderijen af te leveren onder de volgende voorwaarden. Eerst leveren wij u het grisaille-schilderij Sint-Jan af. Na ontvangst van dit schilderij, zult u aan een persoon waarvan het adres u zal worden aangeduid, de som van één miljoen ter beschikking stellen in 90 biljetten van 10.000 frank en 100 biljetten van 1.000 frank. Die som zal ingepakt zijn in een pakje verzegeld met het zegel van het bisdom. Vervolgens zult u alles in een bruin papier inpakken, verzegeld met een gewoon zegel.

Bovendien verbindt u zich ertoe, Monseigneur, door een voorafgaande uitwisseling van de biljetten – of door andere middelen - te vermijden dat de nummers van de biljetten kunnen worden genoteerd. . En tenslotte zult u zich ertoe verbinden van de bevoegde autoriteiten de volledige stopzetting van de opsporingen en de definitieve seponering van de zaak te verkrijgen.

Nadat wijzelf zonder moeilijkheden de biljetten zullen hebben gewisseld, zal u de plaats waar u de Rechtvaardige Rechters zou kunnen terugnemen, zonder uitstel worden aangeduid.

Wij begrijpen dat de geëiste gratificatie hoog is, maar een miljoen kan men terugverdienen, terwijl Van Eycks niet opnieuw kunnen worden geschilderd. Vanuit een ander gezichtspunt bekeken, welke autoriteit zou de verantwoordelijkheid op zich durven te nemen om onze voorstellen, die het karakter van een ultimatum hebben, te verwerpen. Wij weten al te goed dat de artistieke en wetenschappelijke wereld zich zou oprichten van verontwaardiging, indien ze de weigering en de omstandigheden van ons voorstel zou moeten vernemen.

Indien u onze voorwaarden aanvaardt, iets waaraan wij niet willen twijfelen, zult u op de datums 14 en 15 mei in de krant La Dernière Heure, in de rubriek van de kleine aankondigingen Allerlei, de volgende tekst laten inlassen: D.U.A. In overleg met de autoriteiten, aanvaarden wij uw voorstellen integraal.

Wij veroorloven ons u ertoe aan te sporen om noch uw stappen noch uw antwoord uit te stellen, want elke verloren dag verhoogt het gevaar op beschadiging van de schilderijen.

Maar pas op voor de catastrofe. Een weigering of het zoeken van een oplossing via slinkse middelen, zal automatisch de definitieve en onherstelbare vernietiging van deze juwelen teweegbrengen.

D.U.A.

Volgende bericht op woensdag 15 september 2010.